Er zijn tal van factoren gevonden die het risico op paniekaanvallen en het ontwikkelen van paniekstoornis en pleinvrees vergroten. Hoewel studies hebben aangetoond dat bepaalde risicofactoren verband houden met de ontwikkeling van een paniekstoornis, betekenen deze bevindingen niet dat ze de oorzaak zijn van een paniekstoornis.
In plaats daarvan beschrijven risicofactoren voor paniekstoornis specifieke kenmerken die vaak worden geassocieerd met het ontwikkelen van de aandoening. Hier zijn enkele van de vaak waargenomen risicofactoren die verband houden met paniekstoornis.
Leeftijd
De beginleeftijd voor paniekstoornis ligt vaak tussen de late adolescentie en de vroege volwassenheid. Hoewel paniekstoornis zich meestal ontwikkelt tussen de leeftijd van 18 en 35 jaar, is het nog steeds mogelijk om op elk moment van het leven te voorkomen.
Hoewel het veel minder vaak voorkomt, kan een paniekstoornis zich ontwikkelen in de kindertijd of de late volwassenheid. Het is ook mogelijk om gedurende je hele leven een paniekstoornis te ervaren. Een persoon kan bijvoorbeeld meerdere maanden terugkerende en onverwachte paniekaanvallen hebben, gevolgd door meerdere jaren waarin hij geen symptomen ervaart.
Geslacht
Vrouwen zijn vatbaarder voor het ontwikkelen van angststoornissen dan mannen. Vooral paniekstoornissen komen vaker voor bij vrouwen. Vrouwen lopen zelfs meer dan twee keer zoveel risico op een paniekstoornis dan mannen. Daarom bevelen experts angstscreening aan tijdens routineonderzoeken voor vrouwen en meisjes ouder dan 13 jaar.
Persoonlijkheid
Onderzoek heeft aangetoond dat er enige correlatie is tussen kinderen met meer angstige, angstige of nerveuze persoonlijkheidstypes en latere ontwikkeling van een paniekstoornis. Als gevolg hiervan zijn er enkele manieren waarop ouders kunnen helpen het risico te verminderen dat hun kinderen een angststoornis ontwikkelen. wanorde.
De oorzaak van paniekstoornis is echter onbekend en veel specialisten in de geestelijke gezondheidszorg zijn het erover eens dat het hoogstwaarschijnlijk wordt veroorzaakt door een complexe combinatie van omgevings-, biologische en psychologische factoren.
Gezinsomgeving
Er zijn bepaalde familiekenmerken die een relatie met paniekstoornis hebben aangetoond. Vooral ouders die angst modelleren, te veeleisend zijn en perfectionisme verwachten, lopen een zeker risico om kinderen te krijgen die later in hun leven angststoornissen ontwikkelen. Volwassenen met paniekstoornis zijn echter opgegroeid in verschillende soorten gezinnen en gezinsdynamieken. .
Genetica
Er is een sterk verband tussen paniekstoornis en familiale patronen. Mensen met een naast biologisch familielid met een paniekstoornis hebben tot 8 keer meer kans om de aandoening zelf te ontwikkelen. Deze aantallen kunnen toenemen afhankelijk van de leeftijd waarop de aandoening begint.
Als een familielid een paniekstoornis ontwikkelde vóór de leeftijd van 20 jaar, hebben eerstegraads biologische familieleden tot 20 keer meer kans op een paniekstoornis.
Ondanks deze overweldigende statistieken, heeft onderzoek aangetoond dat tot de helft of meer van de mensen met een paniekstoornis geen naaste familieleden hebben die ook deze aandoening hebben ontwikkeld.
Levensgebeurtenissen
Er is gesuggereerd dat stressvolle levensgebeurtenissen kunnen bijdragen aan het ontstaan van een paniekstoornis. Stressvolle levensgebeurtenissen kunnen moeilijke levenservaringen zijn, zoals de dood van een geliefde, verlies van een baan of echtscheiding.
Sommige levensovergangen die veel verandering in ons leven brengen, kunnen ook veel stress veroorzaken, zoals trouwen, verhuizen, een baby krijgen of met pensioen gaan.
Onderzoek heeft ook uitgewezen dat het meemaken van een traumatische gebeurtenis, zoals het slachtoffer zijn van fysiek of seksueel misbruik, een hogere correlatie heeft met een paniekstoornis.
Het is ook mogelijk om tijdens een stressvolle levensgebeurtenis paniekaanvallen te ervaren, maar deze daarna nooit meer te ervaren. Een persoon die bijvoorbeeld slachtoffer is van een misdrijf of een natuurramp meemaakt, kan tijdens die gebeurtenis een paniekaanval krijgen.
Om de diagnose paniekstoornis te krijgen, moet een persoon echter terugkerende en onverwachte paniekaanvallen hebben.
Gelijktijdige aandoeningen
Veel mensen met een paniekstoornis worstelen ook met gevoelens van algemene bezorgdheid, angst en verdriet, en kunnen leven met een andere psychische aandoening. Andere typische gelijktijdig voorkomende aandoeningen zijn onder meer:
- Depressie
- Gegeneraliseerde angststoornis (GAD)
- Obsessief-compulsieve stoornis (OCS)
- Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
- specifieke fobie
- Sociale angststoornis (SAD)
Een persoon met een paniekstoornis loopt ook het risico agorafobie te ontwikkelen. Een aandoening houdt de angst in om een paniekaanval te krijgen op een plaats of situatie waarin ontsnappen potentieel uitdagend of vernederend zou zijn.
Agorafobie kan op elk moment optreden na aanhoudende paniekaanvallen. Een persoon met een paniekstoornis ontwikkelt echter typisch agorafobie binnen het eerste jaar van herhaalde paniekaanvallen.
Als u of een geliefde worstelt met een paniekstoornis, neem dan contact op met de nationale hulplijn voor middelenmisbruik en geestelijke gezondheidszorg (SAMHSA) op 1-800-662-4357 voor informatie over ondersteunings- en behandelfaciliteiten bij u in de buurt.
Zie onze Nationale Hulplijn Database voor meer informatie over geestelijke gezondheid.