Religie volgens Sigmund Freud

Inhoudsopgave:

Anonim

Sigmund Freud is het meest bekend om zijn psychoanalytische denkrichting, maar hij had ook een grote belangstelling voor religie. Als volwassene beschouwde Freud zichzelf als een atheïst, maar zijn joodse achtergrond en opvoeding en achtergrond speelden een belangrijke rol bij de ontwikkeling van zijn ideeën. Hij schreef zelfs verschillende boeken over het onderwerp religie.

Leer meer over Freuds gecompliceerde relatie met religie, evenals enkele van zijn gedachten over religie en spiritualiteit.

Vroege religieuze invloeden

Sigmund Freud werd geboren uit joodse ouders in de zwaar rooms-katholieke stad Freiburg, Moravië. Gedurende zijn hele leven probeerde Freud religie en spiritualiteit te begrijpen en schreef hij verschillende boeken over het onderwerp, waaronder "Totem and Taboo" (1913), "The Future of an Illusion" (1927), "Civilization and Its Discontents" (1930) en "Moses and Monotheism" (1939).

Religie, geloofde Freud, was een uiting van onderliggende psychologische neurosen en leed. Op verschillende punten in zijn geschriften suggereerde hij dat religie een poging was om het oedipale complex te beheersen (in tegenstelling tot het Electra-complex), een middel om structuur te geven aan sociale groepen, wensvervulling, een infantiele waanvoorstelling en een poging om de buitenwereld te beheersen.

Joods erfgoed

Hoewel hij heel openhartig was over zijn atheïsme en geloofde dat religie iets was om te overwinnen, was hij zich bewust van de krachtige invloed van religie op identiteit. Hij erkende dat zijn joodse afkomst, evenals het antisemitisme dat hij vaak tegenkwam, zijn eigen persoonlijkheid had gevormd.

"Mijn taal is Duits. Mijn cultuur, mijn verworvenheden zijn Duits. Ik beschouwde mezelf intellectueel als Duits totdat ik de groei van antisemitische vooroordelen in Duitsland en Duits Oostenrijk opmerkte. Sindsdien noem ik mezelf liever een Jood", schreef hij. in 1925.

Religie volgens Freud

Dus hoe dacht Freud over religie? In enkele van zijn bekendste geschriften suggereerde hij dat het een 'illusie' was, een vorm van neurose, en zelfs een poging om controle over de buitenwereld te krijgen.

Onder enkele van Freuds beroemdste citaten over religie, in zijn boek "New Introductory Lectures on Psychoanalysis" (1933), suggereerde hij dat "religie een illusie is en haar kracht ontleent aan haar bereidheid om in onze instinctieve wensimpulsen te passen."

In 'The Future of an Illusion' schreef Freud dat 'religie vergelijkbaar is met een kinderneurose'.

In het boek "New Introductory Lectures on Psychoanalysis" suggereerde hij dat "Religie een poging is om de zintuiglijke wereld waarin we ons bevinden te beheersen door middel van de wenswereld die we in ons hebben ontwikkeld als gevolg van biologische en psychologische behoeften. (…) Als we proberen de plaats van religie in de evolutie van de mensheid toe te kennen, lijkt het niet als een permanente aanwinst, maar als een tegenhanger van de neurose die individuele beschaafde mensen moeten doormaken op hun overgang van kinderjaren naar volwassenheid."

Kritiek op religie

Hoewel gefascineerd door religie en spiritualiteit, was Freud soms ook behoorlijk kritisch. Hij bekritiseerde religie omdat het onwelkom, hard en liefdeloos was jegens degenen die geen lid zijn van een specifieke religieuze groep.

Uit "The Future of an Illusion" (1927): "Onze kennis van de historische waarde van bepaalde religieuze doctrines vergroot ons respect voor hen, maar doet niet af aan ons voorstel om ze niet langer naar voren te brengen als de redenen voor de voorschriften van Integendeel! Die historische overblijfselen hebben ons geholpen om religieuze leringen als het ware als neurotische relikwieën te zien, en we kunnen nu stellen dat de tijd waarschijnlijk is gekomen, zoals bij een analytische behandeling, om de effecten van onderdrukking door de resultaten van de rationele werking van het intellect."

Enkele van zijn meest kritische opmerkingen zijn te vinden in zijn tekst "Civilization and Its Discontents". "De hele zaak is zo duidelijk infantiel, zo vreemd aan de realiteit, dat het voor iedereen met een vriendelijke houding ten opzichte van de mensheid pijnlijk is om te denken dat de grote meerderheid van de stervelingen nooit in staat zal zijn om boven deze kijk op het leven uit te stijgen", opperde hij.

"Het is nog vernederend om te ontdekken hoe een groot aantal mensen die vandaag de dag leven, die niet anders kunnen dan inzien dat deze religie niet houdbaar is, toch proberen haar stukje bij beetje te verdedigen in een reeks erbarmelijke achterhoedegevechten."

"Religies hebben in ieder geval nooit de rol van schuldgevoel in de beschaving over het hoofd gezien. Bovendien - een punt dat ik elders niet heb kunnen waarderen - beweren ze de mensheid te verlossen van dit schuldgevoel, dat ze zonde noemen."

Psychoanalytische kijk

Freuds psychoanalytische perspectief zag religie als de behoefte van het onbewuste aan wensvervulling. Omdat mensen zich veilig moeten voelen en zichzelf moeten vrijwaren van hun eigen schuld, geloofde Freud dat ze ervoor kozen om in God te geloven, die een krachtige vaderfiguur vertegenwoordigt.