Een manier waarop we diepte in de wereld om ons heen waarnemen, is door het gebruik van zogenaamde monoculaire signalen. Dit zijn aanwijzingen die kunnen worden gebruikt voor dieptewaarneming waarbij slechts één oog wordt gebruikt. Als je één oog probeert te sluiten, kan het moeilijker zijn om de diepte te beoordelen, maar je kunt nog steeds detecteren hoe dichtbij of veraf objecten zijn in verhouding tot je positie.
Diepteperceptie stelt ons in staat om de wereld om ons heen in drie dimensies waar te nemen en om de afstand van objecten tot onszelf en tot andere objecten te meten. U kunt monoculaire signalen contrasteren met binoculaire signalen, die het gebruik van beide ogen vereisen.
Dit zijn enkele veelvoorkomende monoculaire signalen die we gebruiken om diepte waar te nemen.
Relatieve grootte
De relatieve grootte van een object dient als een belangrijke monoculaire aanwijzing voor dieptewaarneming. Het werkt als volgt: als twee objecten ongeveer even groot zijn, wordt het object dat er het grootst uitziet beoordeeld als het dichtst bij de waarnemer.
Dit geldt zowel voor driedimensionale scènes als voor tweedimensionale afbeeldingen. Twee objecten op een stuk papier bevinden zich op dezelfde afstand, maar door een verschil in grootte kan het grotere object dichterbij lijken en het kleinere object verder weg.
Absolute grootte en bekende grootte
Absolute grootte, of de werkelijke grootte van een object, draagt ook bij aan de perceptie van diepte. Kleinere objecten, zelfs als we niet precies weten hoe groot ze zijn, zullen verder weg kijken dan een groot object op dezelfde plek.
Onze bekendheid met een object beïnvloedt onze perceptie van grootte en afstand. Tijdens het rijden helpt uw bekendheid met de typische grootte van een auto u om te bepalen hoe dicht of ver weg andere voertuigen op de weg zich van uw locatie bevinden.
Verhoging
Een objectpositie ten opzichte van de horizon kan ook dienen als een soort monoculaire cue. Objecten die zich dichter bij de horizon bevinden, worden meestal als verder weg waargenomen, terwijl objecten die zich verder van de horizon bevinden, meestal als dichterbij worden gezien.
Textuur verloop
Een andere essentiële monoculaire aanwijzing is het gebruik van textuur om diepte en afstand te meten. Als je naar een object kijkt dat zich in de verte uitstrekt, zoals een grasveld, wordt de textuur steeds minder duidelijk naarmate het verder in de verte gaat. Als je uitkijkt over een scène, hebben de objecten op de voorgrond een veel duidelijkere textuur. Het asfalt van de weg ziet er ruw en hobbelig uit. De vegetatie in het veld ziet er opvallend uit en je kunt de ene plant gemakkelijk van de andere onderscheiden.
Naarmate de scène in de verte verdwijnt, worden deze textuuraanwijzingen steeds minder duidelijk. Je kunt niet elke boom op de berg in de verte ontdekken. In plaats daarvan ziet de vegetatie die de bergen bedekt er gewoon uit als een onduidelijk stukje groene kleur. Deze textuurverschillen dienen als belangrijke monoculaire aanwijzingen voor het meten van de diepte van objecten die zowel dichtbij als veraf zijn.
Bewegingsparallax
De waarneming van bewegende objecten kan ook dienen als een monoculaire cue voor diepte. Terwijl u beweegt, lijken objecten die dichterbij zijn sneller voorbij te zoomen dan objecten in de verte. Als je bijvoorbeeld in een auto rijdt, razen de nabijgelegen telefoonpalen veel sneller voorbij dan de bomen in de verte. Met deze visuele aanwijzing kunt u de snel bewegende objecten op de voorgrond als dichterbij waarnemen dan de langzamer bewegende objecten in de verte.
Luchtperspectief
Objecten die verder weg zijn, lijken door de atmosfeer wazig of licht wazig. Als u naar de horizon kijkt, lijken dichterbij gelegen objecten duidelijker, terwijl die in de verte mogelijk worden verduisterd door stof, mist of waterdamp. Omdat objecten in de verte de neiging hebben om waziger te lijken, vertelt deze cue ons dat wazige objecten de neiging hebben om verder weg te zijn.
Lineair perspectief
Parallelle lijnen lijken elkaar te ontmoeten als ze in de verte reizen. De buitenranden van een weg lijken bijvoorbeeld steeds dichterbij te komen totdat ze elkaar lijken te ontmoeten. Hoe dichter de twee lijnen bij elkaar liggen, hoe groter de afstand zal lijken.
Overlap (of Interpositie)
Wanneer het ene object het andere overlapt, wordt het object dat gedeeltelijk verduisterd is als verder weg waargenomen. Als u bijvoorbeeld twee figuren in de verte ziet staan en de ene figuur overlapt en sluit de andere af, dan zult u de geoccludeerde figuur zien als achter de niet-afgesloten figuur. Hierdoor kun je beoordelen hoe objecten ten opzichte van elkaar worden geplaatst en draagt het bij aan je beleving van diepte in de wereld om je heen.
Schaduw en verlichting
De manier waarop licht op objecten valt en de hoeveelheid schaduw die aanwezig is, kan ook een belangrijke monoculaire aanwijzing zijn. Objecten die verduisterd en verduisterd zijn, kunnen in de verte verder weg lijken dan helder verlichte objecten.
Accommodatie
Om scherp te stellen op close-upobjecten, trekken bepaalde spieren in uw oog samen, waardoor de vorm van uw lens verandert. Bij het kijken naar objecten die ver weg zijn, ontspannen deze zelfde spieren. Deze accommodatie kan dienen als een monoculair richtsnoer, ook al zijn we ons daar vaak niet van bewust.
Hoe monoculaire signalen worden gebruikt?
Bij het waarnemen van de wereld om ons heen werken veel van deze monoculaire signalen samen om bij te dragen aan onze ervaring van diepte.
De hoek van een gebouw lijkt groter en meer getextureerd, waardoor het dichterbij lijkt. Objecten verderop in de straat lijken kleiner, dus we beoordelen ze als verder weg. De parallelle lijnen van de snelweg lijken steeds dichterbij te komen naarmate ze in de verte verdwijnen, en de bergen in de verte lijken wazig en onduidelijk.
Al deze monoculaire signalen dragen bij aan onze totale ervaring van de scène, onze perceptie van diepte en afstand, en onze interpretatie van onze positie in relatie tot andere objecten in de scène.
Een woord van Verywell
Monoculaire signalen kunnen een belangrijke rol spelen bij het detecteren van diepte in de wereld om ons heen. In tegenstelling tot binoculaire signalen, waarbij beide ogen worden gebruikt, vereisen monoculaire signalen slechts het gebruik van één oog en kunnen ze in twee dimensies worden weergegeven. Daarom worden veel van deze aanwijzingen in de kunst gebruikt om de illusie van diepte in een tweedimensionale ruimte te creëren.