In het conditioneringsproces is stimulusgeneralisatie de neiging van de geconditioneerde stimulus om soortgelijke reacties op te roepen nadat de respons is geconditioneerd. Als een kind bijvoorbeeld is geconditioneerd om bang te zijn voor een gevuld wit konijn, zal het een angst vertonen voor objecten die vergelijkbaar zijn met de geconditioneerde stimulus, zoals een witte speelgoedrat.
Een beroemd psychologisch experiment illustreerde perfect hoe stimulusgeneralisatie werkt. In het klassieke Little Albert-experiment hebben onderzoekers John B. Watson en Rosalie Rayner een kleine jongen geconditioneerd om bang te zijn voor een witte rat.
De onderzoekers merkten op dat de jongen stimulusgeneralisatie ervoer door angst te tonen als reactie op soortgelijke stimuli, waaronder een hond, een konijn, een bontjas, een witte kerstmanbaard en zelfs Watsons eigen haar.
In plaats van onderscheid te maken tussen het angstobject en soortgelijke stimuli, werd de kleine jongen bang voor objecten die eruitzagen als de witte rat. (Hoewel het moet worden opgemerkt, is dit experiment de afgelopen jaren het onderwerp geweest van veel discussie en controverse).
Waarom het genereren van stimulansen belangrijk is
Het is belangrijk om te begrijpen hoe stimulusgeneralisatie reacties op de geconditioneerde stimulus kan beïnvloeden. Als een persoon of dier eenmaal is getraind om op een stimulus te reageren, kunnen zeer vergelijkbare stimuli ook dezelfde reactie produceren. Soms kan dit problematisch zijn, vooral in gevallen waarin het individu onderscheid moet kunnen maken tussen stimuli en alleen moet reageren op een zeer specifieke stimulus.
Als u bijvoorbeeld conditionering gebruikt om uw hond te leren zitten, kunt u een traktatie gebruiken om een verband op te bouwen tussen het horen van het woord "Zit" en het krijgen van een traktatie. Stimulusgeneralisatie kan ertoe leiden dat uw hond reageert door te gaan zitten wanneer ze soortgelijke commando's hoort, wat het trainingsproces moeilijker kan maken.
In dit geval zou je stimulusdiscriminatie willen gebruiken om je hond te leren onderscheid te maken tussen verschillende stemcommando's. Stimulusgeneralisatie kan ook verklaren waarom de angst voor een bepaald object vaak veel vergelijkbare objecten treft.
Iemand die bang is voor spinnen zal over het algemeen niet bang zijn voor slechts één soort spin. In plaats daarvan zal deze angst van toepassing zijn op alle soorten en maten spinnen. Het individu kan zelfs bang zijn voor speelgoedspinnen en ook voor afbeeldingen van spinnen. Deze angst kan zelfs generaliseren naar andere wezens die op spinnen lijken, zoals andere insecten en insecten.
Klassieke en operante conditionering
Stimulusgeneralisatie kan zowel bij klassieke conditionering als bij operante conditionering voorkomen. De angst van Little Albert voor witte, harige objecten is een goed voorbeeld van hoe stimulusgeneralisatie werkt in klassieke conditionering. Hoewel het kind oorspronkelijk was geconditioneerd om bang te zijn voor een witte rat, veralgemeende zijn angst zich ook naar soortgelijke objecten.
Bij operante conditionering legt stimulusgeneralisatie uit hoe we iets in de ene situatie kunnen leren en toepassen op andere vergelijkbare situaties.
Voorbeeld
Stel je voor dat ouders hun zoon straffen voor het niet opruimen van zijn kamer. Hij leert uiteindelijk om zijn rotzooi op te ruimen om straf te vermijden. In plaats van dit gedrag op school opnieuw te moeten aanleren, past hij dezelfde principes toe die hij thuis heeft geleerd in zijn klasgedrag en ruimt hij zijn rotzooi op voordat de leraar hem kan straffen.
Stimuleringsdiscriminatie
Een proefpersoon kan echter worden geleerd onderscheid te maken tussen vergelijkbare stimuli en alleen te reageren op een specifieke stimulus. Stel je bijvoorbeeld voor dat een hond is getraind om naar zijn baasje te rennen als hij een fluitje hoort. Nadat de hond is geconditioneerd, kan hij reageren op een verscheidenheid aan geluiden die vergelijkbaar zijn met het fluitje.
Omdat de trainer wil dat de hond alleen reageert op het specifieke geluid van het fluitje, kan de trainer met het dier werken om hem te leren onderscheid te maken tussen verschillende geluiden. Uiteindelijk zal de hond alleen op het fluitje reageren en niet op andere tonen.
In een ander klassiek experiment dat in 1921 werd uitgevoerd, combineerde onderzoeker Shenger-Krestovnika de smaak van vlees (wat in dit geval de ongeconditioneerde stimulus is) met het zien van een cirkel. De honden leerden toen te kwijlen (wat de geconditioneerde reactie is) wanneer ze de cirkel zagen
Onderzoekers merkten ook op dat de honden zouden beginnen te kwijlen wanneer ze een ellips kregen, die vergelijkbaar was, maar iets anders dan de cirkelvorm. Nadat ze de aanblik van de ellips niet konden koppelen aan de smaak van vlees, waren de honden in staat om uiteindelijk onderscheid te maken tussen de cirkel en de ellips.
Stimulusgeneralisatie kan een belangrijke invloed hebben op de respons op een stimulus. Soms kunnen individuen onderscheid maken tussen vergelijkbare items, maar in andere gevallen hebben vergelijkbare stimuli de neiging om dezelfde reactie op te roepen.
Een woord van Verywell
Stimulusgeneralisatie kan een belangrijke rol spelen in het conditioneringsproces. Soms kan het leiden tot gewenste reacties, zoals hoe het aanleren van goed gedrag in de ene setting kan worden omgezet in het vertonen van hetzelfde goede gedrag in andere settings.
In andere gevallen kan deze neiging om te generaliseren tussen vergelijkbare stimuli tot problemen leiden. Het niet onderscheiden van twee commando's kan het leerproces bemoeilijken en kan leiden tot onjuiste antwoorden.
Gelukkig kunnen dezelfde conditioneringsprincipes die worden gebruikt om nieuw gedrag aan te leren, ook worden toegepast om leerlingen te helpen onderscheid te maken tussen vergelijkbare stimuli en alleen op de gewenste stimulus te reageren.