De Schachter-Singer Two-Factor Theory of Emotion

Inhoudsopgave:

Anonim

Waaruit bestaat een emotie precies? Volgens één belangrijke emotietheorie zijn er twee belangrijke componenten: fysieke opwinding en een cognitief label. Met andere woorden, de ervaring van emotie houdt in dat er eerst een soort fysiologische reactie is die de geest vervolgens identificeert.

Cognitieve theorieën over emotie begonnen in de jaren zestig te ontstaan, als onderdeel van wat in de psychologie vaak de 'cognitieve revolutie' wordt genoemd. Een van de vroegste cognitieve theorieën over emotie was er een die werd voorgesteld door Stanley Schachter en Jerome Singer, bekend als de twee-factorentheorie van emotie.

Wat is de twee-factorentheorie?

Net als de James-Lange-theorie van emotie, en in tegenstelling tot de Cannon-Bard-theorie van emotie, waren Schachter en Singer van mening dat fysieke opwinding een primaire rol speelde bij emoties. Ze suggereerden echter dat deze opwinding hetzelfde was voor een breed scala aan emoties, dus fysieke opwinding alleen kon niet verantwoordelijk zijn voor emotionele reacties.

De twee-factorentheorie van emotie richt zich op de interactie tussen fysieke opwinding en hoe we die opwinding cognitief labelen. Met andere woorden, alleen opwinding voelen is niet genoeg; we moeten ook de opwinding identificeren om de emotie te voelen.

Stel je voor dat je alleen op een donkere parkeerplaats naar je auto loopt. Een vreemde man duikt plotseling op uit een nabijgelegen rij bomen en nadert snel. De volgorde die volgt, volgens de twee-factorentheorie, zou er ongeveer zo uitzien:

  1. Ik zie een vreemde man naar me toe lopen.
  2. Mijn hart bonst en ik beef.
  3. Mijn snelle hartslag en trillen worden veroorzaakt door angst.
  4. Ik ben bang!

Het proces begint met de stimulus (de vreemde man), die wordt gevolgd door de fysieke opwinding (snelle hartslag en beven). Daarbij komt nog het cognitieve label (dat de lichamelijke reacties associeert met angst), dat direct gevolgd wordt door de bewuste ervaring van de emotie (angst).

De directe omgeving speelt een belangrijke rol in de manier waarop fysieke reacties worden geïdentificeerd en gelabeld. In het bovenstaande voorbeeld draagt ​​de donkere, eenzame omgeving en de plotselinge aanwezigheid van een onheilspellende vreemdeling bij aan de identificatie van de emotie als angst.

Wat zou er gebeuren als je op een zonnige dag naar je auto zou lopen en een oudere vrouw zou naar je toe komen? In plaats van angst te voelen, zou je je fysieke reactie kunnen interpreteren als iets als nieuwsgierigheid of bezorgdheid als de vrouw hulp nodig lijkt te hebben.

Schachter en Singer's Experiment

In een experiment uit 1962 stelden Schachter en Singer hun theorie op de proef. Een groep van 184 mannelijke deelnemers werd geïnjecteerd met epinefrine, een hormoon dat opwinding veroorzaakt, waaronder een verhoogde hartslag, beven en snelle ademhaling.

Alle deelnemers kregen te horen dat ze een nieuw medicijn kregen toegediend om hun gezichtsvermogen te testen. De ene groep deelnemers werd echter geïnformeerd over de mogelijke bijwerkingen die de injectie zou kunnen veroorzaken, terwijl de andere groep deelnemers dat niet was. De deelnemers werden vervolgens in een kamer geplaatst met een andere deelnemer die eigenlijk een bondgenoot in het experiment was.

De bondgenoot handelde op twee manieren: euforisch of boos. Deelnemers die niet waren geïnformeerd over de effecten van de injectie, voelden zich eerder gelukkiger of bozer dan degenen die wel waren geïnformeerd.

Degenen die in een kamer waren met de euforische bondgenoot, interpreteerden de bijwerkingen van het medicijn eerder als geluk, terwijl degenen die aan de boze bondgenoot werden blootgesteld, hun gevoelens eerder als woede interpreteerden.

Schacter en Singer hadden de hypothese geopperd dat als mensen een emotie zouden ervaren waarvoor ze geen verklaring hadden, ze deze gevoelens zouden labelen met hun gevoelens op dat moment. De resultaten van het experiment suggereerden dat deelnemers die geen verklaring hadden voor hun gevoelens, meer vatbaar waren voor de emotionele invloeden van de bondgenoot.

Kritiek op de twee-factorentheorie

Hoewel het onderzoek van Schachter en Singer veel verder onderzoek heeft voortgebracht, is hun theorie ook onderhevig aan kritiek. Andere onderzoekers hebben de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek slechts gedeeltelijk ondersteund en hebben soms tegenstrijdige resultaten laten zien.

In replicaties door Marshall en Zimbardo ontdekten de onderzoekers dat deelnemers zich niet meer euforisch zouden gedragen wanneer ze werden blootgesteld aan een euforische bondgenoot dan wanneer ze werden blootgesteld aan een neutrale bondgenoot. In een ander onderzoek van Maslach werd hypnotische suggestie gebruikt om opwinding op te wekken in plaats van epinefrine te injecteren.

De resultaten suggereerden dat onverklaarbare fysieke opwinding eerder negatieve emoties opwekte, ongeacht aan welk type confederale toestand ze werden blootgesteld.

Andere kritiek op de twee-factorentheorie is dat emoties soms worden ervaren voordat we erover nadenken. Andere onderzoekers hebben de aanvankelijke suggestie van James-Lange ondersteund dat er daadwerkelijke fysiologische verschillen zijn tussen emoties.