Objectrelatietheorie en de moederfactor

Inhoudsopgave:

Anonim

Objectrelatietheorie is gericht op onze interne relaties met anderen. Volgens deze theorie zijn onze levenslange relatievaardigheden sterk geworteld in onze vroege gehechtheid aan onze ouders, vooral onze moeders. Objecten verwijzen naar mensen of fysieke items die symbolisch een persoon of een deel van een persoon gaan vertegenwoordigen. Objectrelaties zijn dus onze geïnternaliseerde relaties met die mensen.

Een aspect van de evolutie van de Freudiaanse psychoanalytische theorie, de objectrelatietheorie, ontwikkelde zich in de late jaren 1920 en 1930 en werd belangrijk bij het vormgeven van de psychoanalytische theorie in de jaren zeventig. Karl Abraham, Margaret Mahler en Melanie Klein behoren tot degenen die zijn oorsprong en verfijning hebben toegeschreven.

Objectrelatietheorie wordt soms gebruikt bij de behandeling van fobieën, met name die welke zich richten op onze relaties met mensen.

Externe en interne objecten

Een extern object is een echt persoon of ding waarin iemand met emotionele energie investeert. Een heel object is een persoon zoals ze werkelijk bestaat, met alle positieve en negatieve eigenschappen die ze belichaamt. Als we met succes de ontwikkelingsstadia doorlopen, zijn we in staat om ons meer als een geheel tot anderen te verhouden en zoals ze werkelijk zijn.

Een intern object is onze psychologische en emotionele indruk van een persoon. Het is de representatie waaraan we vasthouden als de persoon er niet fysiek is, en het beïnvloedt hoe we de persoon in het echte leven zien. Bijgevolg heeft het interne object een grote invloed op onze relatie met de persoon die het vertegenwoordigt.

Objectconstantie

Objectconstantie is het vermogen om te herkennen dat objecten niet veranderen simpelweg omdat we ze niet zien. Zuigelingen beginnen objectvastheid te leren wanneer hun ouders voor een korte tijd weggaan en dan terugkeren. Naarmate kinderen ouder worden, beginnen ze langere tijd weg van hun ouders door te brengen.

Verlatingsangst en verlatingsangst komen vaak voor bij mensen die niet met succes een gevoel van objectvastheid hebben ontwikkeld.

De moederfactor

Volgens de objectrelatietheorie speelt de manier waarop moeders en baby's met elkaar omgaan een cruciale rol in de groei en ontwikkeling van baby's. Als de zorg adequaat of 'goed genoeg' is, kunnen kinderen hun ware zelf ontwikkelen, dat is het deel van de baby dat creatief en spontaan is.

Als de zorg ontoereikend is, creëren kinderen een vals zelf of een zelf dat inspeelt op de behoeften van anderen en gebaseerd is op het voldoen aan de verwachtingen van anderen, in plaats van het authentieke zelf van het kind. Na verloop van tijd omvat acceptabele ouderlijke zorg die het ware zelf zal creëren de volgende fasen:

  • Vader, moeder en kind, alle drie samenwonend: De dynamiek en interacties die het kind ervaart in de relatie met de moeder en vader beïnvloeden de ervaringen en verwachtingen van het kind over hoe gezinsrelaties er later in het leven uit zullen zien.
  • Vasthouden: Daadwerkelijke fysieke genegenheid en vasthouden, inclusief knuffelen, handen vasthouden of op schoot zitten, is bekend en regelmatig gedrag bij bevredigende ouderlijke zorg. Deze worden later geïnternaliseerd als een gevoel van psychologisch 'vasthouden'.
  • Samenwonende moeder en kind: -Het ervaren van de dagelijkse routine van zowel psychologische als fysieke zorg zoals eten, verzorgen en interactie door alledaagse taken zijn belangrijk voor de juiste ontwikkeling van de baby.

De objectrelatietheorie stelt dat een probleem met een van deze belangrijke ervaringen problemen kan veroorzaken bij het ontwikkelen van gezonde relaties op latere leeftijd.